Het interrogatief pronomen

In het Nederlands kan een vraag beginnen met een vraagwoord, een interrogatief pronomen. Deze vragen noemen we vraagwoordvragen. Een vraagwoordvraag is een vragende zin waarvan het eerste zinsdeel een vraagwoord is of een vraagwoord bevat. We onderscheiden vier soorten vraagwoorden: vragende voornaamwoorden, vragende bijwoorden, een vragend telwoord, en vragende voornaamwoordelijke bijwoorden.

Vragende voornaamwoorden

Een vragend voornaamwoord staat vooraan in een vragende zin of kan vooraan gezet worden. In het Nederlands worden vragende voornaamwoorden zelfstandig gebruikt of bijvoeglijk gebruikt. De belangrijkste zijn:

1wiezelfstandig gebruiktWie heeft mijn appel opgegeten?
2watzelfstandig gebruiktWat zullen we vanavond eten?
3welk(e)bijvoeglijk gebruiktWelk boek heb jij gelezen?
4wat voor (een)bijvoeglijk gebruiktWat voor weer wordt het morgen?

Bij zin 3: Het vragend voornaamwoord welk gebruik je bij een het-woord; het vragend voornaamwoord welke gebruik je bij de-woorden.

Als een vragend voornaamwoord niet vooraan in een vragende zin staat, kan het vooraan gezet worden. Hieronder twee voorbeelden:

5wieHij vroeg bij wie ik had gegeten.Hij vroeg: ‘Bij wie heb je gegeten?’
6watZij vroeg wat wij hadden gegeten.Zij vroeg: ‘Wat hebben jullie gegeten?’

Vragende bijwoorden

Vragende bijwoorden hebben vaak een relatie met het werkwoord in de zin. Enkele voorbeelden zijn waar, wanneer, en hoe. Het vragende bijwoord hoe kan gecombineerd worden met een adjectief: hoe lang, hoe groot, hoe oud.

1waarWaar wonen jouw ouders?
2wanneerWanneer verhuis je naar Londen?
3hoeHoe heet je zus?
4hoe oudHoe oud is jullie hond?

Vragend telwoord

Het Nederlands kent één vragend telwoord, namelijk hoeveel.

1hoeveelHoeveel boterhammen heb jij gegeten?
2hoeveelHoeveel weken heb jij vakantie?

Vragende voornaamwoordelijke bijwoorden

Vragende voornaamwoordelijke bijwoorden zijn woorden als waarom, waarin, waardoor, waarop, waarmee, waarvan. Hier wordt een voorzetsel gecombineerd met wat of welke. Deze woorden gebruik je als je niet naar personen verwijst.

In het Nederlands kun je deze woorden ook los schrijven. In dat geval komen er één of meer woorden tussen het bijwoord en de prepositie.

1met + wat= waarmeeWaarmee heb je de ramen schoongemaakt?
2met + wat= waar (…) meeWaar heb je de ramen mee schoongemaakt?
3van wat= waarvanWaarvan droomde jij als kind?
4van wat= waar (…) vanWaar droomde jij van als kind?