Een adjectief noemt een kenmerk of een eigenschap van een substantief: klein, rood, koud, snel. Een subcategorie binnen de adjectieven is die van de stofadjectieven. Deze noemen de stof of het materiaal waaruit het substantief bestaat: houten, papieren, ijzeren, zijden. De verbuiging van deze stofadjectieven …
Het Nederlands kent de woorden een en één. Ze lijken veel op elkaar en leveren daardoor soms problemen op. Wanneer gebruik je het woord met accenttekens en wanneer zonder? Eén Het woord één schrijven we met accenttekens als het een telwoord is dat ten onrechte …
Het gebruik van de werkwoorden kennen en kunnen levert soms problemen op. Niet iedereen is goed op de hoogte van het betekenisverschil tussen deze twee werkwoorden. Wanneer gebruik je welk van de beide werkwoorden? Kennen Het werkwoord kennen betekent bekend zijn met, geleerd hebben, beheersen. …
De modale werkwoorden zijn kunnen, moeten, mogen, willen en zullen. Ze worden ook wel hulpwerkwoorden van modaliteit genoemd. Hulpwerkwoorden staan nooit alleen in een zin. Aan het eind van de zin staat het hoofdwerkwoord van die zin. Modale werkwoorden geven aan of dat hoofdwerkwoord wenselijk, …
Een adjectief noemt een kenmerk of een eigenschap van een substantief: klein, rood, koud, snel. In dit artikel kun je lezen wanneer je in het Nederlands een buigings-e achter een bijvoeglijk naamwoord plaatst. Er zijn een paar uitzonderingen op de regels die daar worden genoemd. …
De twee belangrijkste alternatieven voor een ontkenning in het Nederlands zijn geen en niet. In dit artikel kun je lezen wanneer je geen en niet gebruikt, en op welke plek in de zin het woord geen staat. De plaats van niet in de zin is …
De twee belangrijkste alternatieven voor een ontkenning in het Nederlands zijn geen en niet. In dit artikel kun je lezen wanneer je geen en wanneer je niet gebruikt. Daarnaast kent het Nederlands de volgende negatiewoorden: niemand, niets / niks, nergens en nooit. Niemand Niemand betekent …
Het werkwoord zijn kan worden gebruikt om een fysieke positie van een persoon of een voorwerp aan te geven: ‘Hij is deze week in Oslo’ en ‘Ik weet niet waar mijn sleutels zijn’. Vaak wordt zijn vervangen door een werkwoord van positie. De volgende vier …
In het Nederlands kan een vraag beginnen met een vraagwoord, een interrogatief pronomen. Deze vragen noemen we vraagwoordvragen. Een vraagwoordvraag is een vragende zin waarvan het eerste zinsdeel een vraagwoord is of een vraagwoord bevat. We onderscheiden vier soorten vraagwoorden: vragende voornaamwoorden, vragende bijwoorden, een …
Het participium presens geeft aan dat een handeling aan de gang is. Het wordt gevormd door -d of -de achter de infinitief te plaatsen, bijvoorbeeld lopend(e), lezend(e), zingend(e), fluitend(e). 1 Fluitend rent hij naar de bushalte. 2 Het zingende meisje fietste naar school. Participium presens …
Als een gebeurtenis in het verleden afgesloten is en ook nu nog relevant is, gebruiken we in het Nederlands de volgende constructie: Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt. Het perfectum wordt gevormd door een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn (hier: heb), en het …
Het Nederlands kent werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan. Deze groep werkwoorden bestaat uit onscheidbare werkwoorden en scheidbare werkwoorden. Onscheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die altijd aan elkaar geschreven worden. Scheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die van …
Het Nederlands kent werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan. Deze groep werkwoorden bestaat uit onscheidbare werkwoorden en scheidbare werkwoorden. Onscheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die altijd aan elkaar geschreven worden. Scheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die van …
Een onderschikkende conjunctie verbindt een bijzin aan een hoofdzin. Twee onderschikkende conjuncties die veel voorkomen zijn ‘omdat’ en ‘doordat’. Soms kun je zowel ‘omdat’ als ‘doordat’ gebruiken. Er zijn ook zinnen waarin alleen gekozen kan worden voor één van de twee. Reden ‘Omdat’ gebruik je …
In deze blog kun je lezen dat het Nederlands twee bepaalde artikelen kent, namelijk ‘de’ en ‘het’, en wanneer je welk van die twee gebruikt. Er is ook een onbepaald artikel, namelijk ‘een’. Wanneer gebruik je in het Nederlands ‘de’ / ‘het’ en wanneer ‘een’? …
Een possessief pronomen drukt een bezitsrelatie uit. Een persoon, dier of instantie is de eigenaar van iets. Dat ‘iets’ is vaak een substantief. Possessieve pronomina worden meestal adjectivisch gebruikt (mijn fiets, zijn eten), maar ze kunnen ook zelfstandig gebruikt worden (de mijne, het zijne). In …
Een substantief is een woord dat een zelfstandigheid aangeeft. Deze zelfstandigheid kan een persoon zijn, maar ook een ding, een dier, een plant, een stad, een toestand, een handeling, een eigenschap, een gebeurtenis, en een gevoel. Substantieven kunnen worden onderverdeeld in eigennamen en stofnamen. Eigennaam …
Een relatief pronomen verbindt twee zinnen met elkaar. In de ene zin wordt extra informatie gegeven over een persoon, een object of een locatie uit de andere zin. De zinnen ‘De paraplu heeft mooie kleuren’ en ‘Mijn tante heeft deze paraplu gekocht’ kunnen tot één …
Eén van de vormen die een Nederlands werkwoord kan aannemen is de imperatief of gebiedende wijs. Deze vorm komt vaak voor in korte zinnetjes om onder andere instructies en bevelen te geven: ‘Snijd de tomaat in plakjes’, ‘Houd je mond’. In dit artikel lees je …
De belangrijkste demonstratieve pronomina in het Nederlands zijn deze, die, dit en dat. Om te bepalen welk van deze woorden je moet gebruiken, let je op twee factoren: (1) is het woord waarnaar verwezen wordt een de- woord, een het-woord of een pluralis; (2) is …