‘Een’ of ‘één’?

Het Nederlands kent de woorden een en één. Ze lijken veel op elkaar en leveren daardoor soms problemen op. Wanneer gebruik je het woord met accenttekens en wanneer zonder?

Eén

Het woord één schrijven we met accenttekens als het een telwoord is dat ten onrechte als het onbepaalde lidwoord een kan worden gelezen. In onderstaande zinnen wordt precies één voorwerp, één begrip, één persoon bedoeld, en niet twee of meer.

1Het kind heeft voor zijn verjaardag één boek gekregen.
2Hij zong één prachtig lied voor het bruidspaar.
3Op de hoek van de straat stond één muzikant.

Een

Het woord een kan worden gebruikt als onbepaald lidwoord. Onbepaalde lidwoorden gebruik je als je niet precies weet om welk voorwerp, begrip of persoon het gaat.

4Het kind heeft voor zijn verjaardag een boek gekregen.
5Hij zong een prachtig lied voor het bruidspaar.
6Op de hoek van de straat stond een muzikant.

Het woord een kan ook worden gebruikt als telwoord. Als er geen verwarring met het onbepaalde lidwoord een kan ontstaan, dan worden de accenttekens weggelaten.

Vooral in vaste combinaties als een van de, een van beide, een of meer, een of andere en een en ander gebruiken we geen accenttekens. Ook samenstellingen als eenenveertig, eenhoorn, eentalig, en eenoudergezin schrijven we zonder accenttekens. Noch bij deze vaste combinaties, noch bij deze samenstellingen kan een de functie van onbepaald lidwoord hebben.

7Zij was een van de beste voetballers van haar klas.
8Noteer een of meer opmerkingen in het commentaarveld.
9Mijn tante was vorige week jarig; ze is eenenveertig geworden.