Het gebruik van modale werkwoorden

De modale werkwoorden zijn kunnen, moeten, mogen, willen en zullen. Ze worden ook wel hulpwerkwoorden van modaliteit genoemd. Hulpwerkwoorden staan nooit alleen in een zin. Aan het eind van de zin staat het hoofdwerkwoord van die zin. Modale werkwoorden geven aan of dat hoofdwerkwoord wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk, enzovoort is. Hieronder lees je in welke gevallen je welke modale werkwoorden gebruikt.

Kunnen

-iets is mogelijk (zin 1 en 2) of bij kwaliteiten / capaciteiten (zin 3) of bij een beleefd verzoek (zin 4)

1Kan ik hier een buskaartje kopen?
2Vanwege de staking kunnen wij vandaag niet met de trein reizen.
3Kan zij goed Nederlands spreken?
4Kun jij mij vertellen waar de bioscoop is?

Moeten

-een verplichting (zin 1 en 2) of behoefte / iets wat nodig is (zin 3 en 4)

1Zij moet haar huiswerk maken.
2In de bus moet je een geldig buskaartje hebben.
3Mijn broer moet het hele weekend studeren voor zijn examen.
4De struiken moeten in het voorjaar gesnoeid worden.

Mogen

-iets is toegestaan / toestemming (zin 1, 2 en 3) of een mogelijkheid (vaak wordt in dat geval het preteritum gebruikt, zin 4)

1Mag ik iets vragen?
2Mogen wij het raam openzetten?
3Je mag hier niet roken.
4Mocht je nog vragen hebben, neem dan gerust contact met mij op.

Willen

-een wens (zin 1 en 2) of een beleefd verzoek (zin 3 en 4)

1Willen jullie iets drinken?
2Ik wil graag naar huis.
3Willen jullie vanavond voor ons koken?
4Wil je wat langzamer praten?

Zullen

-een voorstel (zin 1), een belofte (zin 2) of iets wat waarschijnlijk is (zin 3). Let op: ook voor een activiteit in de toekomst (zin 4)

1Zullen we volgend weekend in dat restaurant eten?
2Ik zal de woonkamer stofzuigen.
3Het zal in de winkel wel druk zijn.
4Hij zal naar Bergen verhuizen.

Eén reactie

  1. Pingback: 'Kennen' of 'kunnen'? - Språkskole Claudia Boonstra

Reacties zijn gesloten.