Het Nederlands kent werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan. Deze groep werkwoorden bestaat uit onscheidbare werkwoorden en scheidbare werkwoorden. Onscheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die altijd aan elkaar geschreven worden. Scheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die van elkaar gescheiden kunnen worden.
Onscheidbare werkwoorden
Onscheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit meerdere onderdelen bestaan die altijd aan elkaar geschreven worden. Tussen de delen kunnen geen andere woorden worden geplaatst. Daarnaast valt de klemtoon meestal niet op het eerste onderdeel van het gehele werkwoord.
1 | Ik verhuis binnenkort naar Noorwegen. | ver – huis |
2 | De politie achtervolgt de crimineel. | achter – volgt |
In zin 1 bestaat het onscheidbare werkwoord uit een prefix (‘ver’) en een werkwoord (‘huizen’, dit betekent ‘wonen’). In zin 2 bestaat het onscheidbare werkwoord uit een onbeklemtoond woord (‘achter’) en een werkwoord (‘volgen’). In dit artikel worden de onscheidbare werkwoorden met een prefix besproken. De onscheidbare werkwoorden met een onbeklemtoond woord worden in een ander artikel behandeld.
Prefixen
Een prefix is een voorvoegsel dat vóór een woord wordt geplaatst. Als vóór een werkwoord het prefix be-, er-, ge-, her-, ont- of ver- staat, dan is het gehele werkwoord een onscheidbaar werkwoord.
1 | beantwoorden | Ik beantwoord de vraag van de docent. |
2 | erkennen | Hij heeft de verkiezingsuitslag niet erkend. |
3 | gebeuren | Er gebeuren vreemde dingen in dit land. |
4 | herinneren | Zij herinnerde zich de mooie vakantie van vorig jaar goed. |
5 | ontdekken | Elke dag ontdekte hij iets nieuws. |
6 | verhuizen | Drie maanden geleden is hij naar Oslo verhuisd. |
Het participium perfectum van onscheidbare werkwoorden
Bij onscheidbare werkwoorden wordt geen ge- toegevoegd aan het werkwoord om het participium perfectum te vormen, noch vóór het gehele werkwoord, noch tussen de onderdelen van het werkwoord. Het prefix staat op de plaats van ge-.
Het participium perfectum van beantwoorden is beantwoord. Fout zijn gebeantwoord en begeantwoord.
beantwoorden Ik heb de vraag van de docent beantwoord.
Nog enkele voorbeelden:
1 | bedanken | Ik heb de buurvrouw bedankt voor haar hulp. |
2 | gebeuren | Wat is er gebeurd? |
3 | ontvangen | Hij heeft drie brieven ontvangen. |
4 | verkopen | Wij hebben ons huis verkocht. |
Pingback: Onscheidbare werkwoorden (deel 2) - Språkskole Claudia Boonstra